Federico Agostini studied at the conservatories of Trieste and Venice and completed studies at the Accademia Musicale Chigiana in Siena with Salvatore Accardo and Franco Gulli. He is in particular demand as a chamber musician, is a regular member of the chamber orchestra I Virtuosi di Roma (1981-1986), and led I Musici (1986-1992).
Betovering
De afbeelding aan de achterkant van de guitaar wekt de indruk dat het leven goed is. Niets verwijst naar de donderslagen waardoor deze tijd wordt gekenmerkt, alles ziet er vredig uit en het leven lijkt te bestaan uit het maken van muziek of uit het luisteren naar wat iemand uit zijn fluit tovert. Zowel in de boven- als in de onderpartij speelt zich een intieme gebeurtenis af. Tussen de bovenste wangen zitten drie personen verzonken in hun muzikale activiteit. Ze bevinden zich temidden van een gebladerte dat niet alleen de gebeurtenis van boven met die van beneden verbindt maar dat ook als een scherm toegang biedt tot een niet nader aangeduide ruimte. De man rechts brengt op zijn fluit de muziek ten gehore die misschien geschreven staat in het boek dat op de schoot van de beide anderen ligt uitgestald maar waar niemand naar kijkt. Betoverend zijn de klanken zeer zeker want ook de schaapjes aan hun voeten lijken iedere belangstelling voor de hen omringende wereld te hebben verloren. Vloeiend is de muziek, vleiend en betoverend hetgeen te zien is aan de natuur die speels de gedaante aanneemt van architecturale ornamenten die in hun kruin bijeen worden gehouden door een fraaie, asymmetrisch geplaatste guirlande. Wonderlijk is de afgebeelde wereld die in geen enkel opzicht ook maar iets heeft te maken met de werkelijke wereld waarin het leven van velen wordt bepaald door revolutie en doodslag.
Vanuit het bovenste gedeelte loopt zigzaggend een weg naar beneden waar een gezelschap zich vermaakt met de verleidelijke tonen die de jongeman uit zijn dubbelfluit weet te toveren. Smachtend verklaart de man rechts zijn liefde aan de jonge vrouw naast hem die evenwel zoals het behoort, zich even terzijde houdt. Ook hier is de wereld onwerkelijk; het roodgloeiende hol links lijkt een verwijzing naar de liefde die alles verteert. Geen fabriekstoren verstoort de natuur, daarentegen verbindt rechts in beeld de natuur zich met de gedaante van mens en dier. Nergens is het geluid te horen van een machine, nergens is sprake van armoede, ziekte en honger. Integendeel, het betoverende licht van de Romantiek concentreert en isoleert en verschaft daardoor het gezelschap de mogelijkheid zich te onttrekken aan wat er wérkelijk gebeurt.
drs. Natascha Bär
kunsthistorica
april 2006