Hendrickje Stoffels
Een duivels lawaai deed op 12 juli 1646 de inwoners van Bredevoort opschrikken toen de bliksem insloeg in een van de torens van de burcht waardoor het er opgeslagen buskruit ontplofte met vele doden tot gevolg en angst alom! Een en twintig jaar oud wilde Hendrickje Stoffels haar angst in Bredevoort achter zich laten temeer daar er voor haar geen plaats meer was in het huis van haar moeder die zojuist was hertrouwd met een man met drie kleine kinderen. Zij beproefde haar geluk in Amsterdam waar zij dienstmeisje werd bij de schilder en weduwnaar Rembrandt van Rijn. Maar het geluk moest worden bevochten want ook al wilde Rembrandt afstand doen van Geertje Dircks ten gunste van haar, gemakkelijk ging dat niet… Pas na terugkomst van haar tocht aan haar geboorteplaats in de Gelderse Achterhoek waar zij in 1649 als doopgetuige optrad, kon zij nadat de benodigde papieren waren getekend, de sponde met hem delen.
Wat zal ze zich ontspannen hebben gevoeld toen in het begin van de vijftiger jaren Rembrandt en zij tijdens hun tocht naar Bredevoort in Amersfoort verbleven. Was Amersfoort niet een van de weinige steden in het land die met haar vele hoge torens vanaf een hoger gelegen locatie in volle glorie kon worden aanschouwd? Vanaf deze heuvelrug, de Amersfoortse Berg, zou enige jaren later het meesterstuk van Matthias Withoos, het gigantische ‘Gezicht op de stad Amersfoort’ worden geconcipieerd. Op weg hiernaar toe hebben Hendrickje en Rembrandt vanaf de Utrechtse Poort gelopen over de Utrechtse weg in het verlengde waarvan de Amersfoortse weg ligt, de rechte verbindingsweg tussen Utrecht en Amersfoort die in de veertiger jaren was ontworpen door hun op buitengoed Randenbroek te Amersfoort woonachtige vriend Jacob van Campen, bouwmeester van het stadhuis in Amsterdam. Nog was Amersfoort, dat in 1444 na de wonderen rond een Mariabeeld economisch was opgebloeid, welvarend ook al nam de welvaart ten gevolge van de oorlogshandelingen in de 16e en 17e eeuw steeds meer af. Amersfoort, hier woonde en werkte ook Rembrandts vakbroeder Paulus Bor die in de vijftiger jaren werd opgenomen in het College van Regenten die het beheer had over de bezittingen van ‘De Armen de Poth’, een gemeenschap die sinds de Middeleeuwen zorg droeg voor zieken en armlastigen.
Vast en zeker hebben Hendrickje en Rembrandt van hun vriend Bor toestemming gekregen om in de op het terrein van ‘de Armen de Poth’ gelegen Rochuskapel uiting te mogen geven aan hun gevoelens van smart die in de afgelopen jaren beiden in hun greep hadden gekregen. Wat moet het voor Hendrickje bevrijdend zijn geweest hier het zo geliefde Flow my Tears van John Dowland te mogen zingen onder begeleiding op luit van haar zo beminde levensgezel……
Maar nog kon Hendrickje de bekommernissen niet van zich afwerpen want Rembrandt wilde geen nieuwe verplichtingen, dus ook geen echtelijke verbintenis meer aangaan. Zwanger van hun dochter Cornelia, werd zij in 1654 wegens ‘hoererij’ voor de Kerkenraad gedaagd; de prijs van de liefde was groot…. Maar problematisch werd de situatie pas écht toen Rembrandt in 1656 failliet ging. Verstandig als Hendrickje was, zette zij samen met zijn zoon Titus een kunsthandel op waar de kunstenaar om hem van claims van schuldeisers te vrijwaren, als onbetaalde werknemer in dienst trad; hun huishouden met een tweejarig dochtertje moest immers doordraaien…..
In Rembrandts huis waar de dood al zovele malen was binnengetreden sloeg in 1663 opnieuw het noodlot toe; Hendrickje bezweek aan de gevolgen van de pest, nog geen veertig jaar oud, een gebroken Rembrandt, een vertwijfelde Titus en een dochtertje van acht moederloos achterlatend…..
Wat heeft ze vaak moeten afzien, deze kordate vrouw, haar tranen zullen ongetwijfeld soms rijkelijk hebben gevloeid……
drs. Natascha Bär
kunsthistorica
november 2013