Johannes Lodewijk Dulcken Amsterdam - ‘superbe Koninglyk Cabinet Orgel
Keizersgracht 187 van Beuning is gekocht door Jacob de Clercq, die een orgel van Louis Dulcken liet plaatsen. Dit “superbe Koninglyk Cabinet Orgel” is er nog gedeeltelijk in ongerestaureerde staat. Mogelijk is het interessant voor het Rijksmuseum om te zorgen dat het orgel weer terug geplaatst wordt naar voorheen grachtenhuis Keizersgracht 187 ‘De Amsterdamse grachtenkamer’: de Beuningkamer in het Rijksmuseum.
Het orgel heeft op adres Keizersgracht 187 gestaan tijdens bewoning van Jacob de Clercq.
Een reisverslag geeft de volgende vermelding:
Den 5den April 1759 waren de heer Lefebure en ik ten middagmaal bij den heer Jacob de Clercq, die na den maaltijd ons zijne orgels, die den eenen wand heelemaal besloegen, liet zien en erop speelde voor ons.
Er wordt gesproken over orgels. Jacob de Clercq zal het huis gekocht hebben met een orgel.
Bekend is dat een groep Hernhutters regelmatig voor huisbijeenkomsten samenkwam in de zalen van het woonhuis van Matthijs Beuning, ondermeer om er ‘Singstunden’ te houden. Een cabinet orgel lijkt me dan vanzelfsprekend aanwezig.
do 1 december 1756, Amsterdamsche Courant 145: Louis Dulcken, Mr. Orgel en Clavecimbaelmaker, wonende t’Amst. bezyden het Kathuysers Kerkhof, om dat hy van intentie was van woning te veranderen, presenteert no maels uyt de hand te koop zyn welbekent Koninglyk Cabinet Orgel, het geene ook zeer gcvoegelyk met weinig moeyten in een Kerk kan gebruykt worden also het zelve groot genoeg is; item heeft hij ook te koop een Magnificq Staert Clavecimbael met 3 Registers &c. te zien alle namiddagen van 2 tot 8 uuren.
za 19 aug 1758, Amsterdamsche Courant 99: LOUIS DULCKEN, Mr. Orgel en Clavecimbaal Maker, wonende bezyden het Kathuizer Kerkhgof tot Amsterdam, presenteert uit de hand te koop behalve het extra fraaje Orgel, nog een nieuw door hem gemaakt Nieuwerwets Cabinet Orgel, met een Uithalent Clavier &c.; welke stukken dagelyks by hem te zien zyn, (uitgenomen Sondags, Dingsdags en Vrydags) ‘s morgens van 9 tot 1 uur, en ‘s namiddags van 3 tot 7 uuren.
Keizersgracht 187 te Amsterdam
De vader van Mathijs Beuning, Christiaan Beuning (1666-1716) verwierf het huis Keizersgracht 187 in 1714 (GAA, Kw. G4, fol.109), waarna hij de voorgevel van het pand liet renoveren.
Nadat zijn weduwe Geertruijd van den Bosch (1689-1744) was overleden, vererfde het huis op Matthijs Beuning.
Ondertrouw Mathijs Beuning
De koopman Mathijs Beuning (1707-1755) had in de jaren 1744-1748 het achterhuis laten bouwen en één van twee zalen daarvan ingericht met een uitzonderlijke, rijk gesneden mahoniehouten betimmering. Deze zaal was door een dubbele deur verbonden met een aangrenzende kleinere zaal in het linker gedeelte van het achterhuis. In de tijd van Matthijs Beuning werden in deze twee zalen regelmatig huisbijeenkomsten gehouden door de Amsterdamse Hernhutters. De kern van dit genootschap werd gevormd door de collegianten, waartoe de van huis uit doopsgezinde familie Beuning behoorde. De religieuze belangstelling van Matthijs Beuning komt ook tot uitdrukking in het door Jacob de Wit in 1748 geschilderde schoorsteenstuk in de mahoniehouten zaal, dat de Doop van de Kamerling verbeeldt. Jacob de Clercq (1710-1777), die het huis in 1753 van Matthijs Beuning kocht, liet vervolgens in de kleine zaal een gigantisch huisorgel aanbrengen.
De Zweed Bengt Ferrner noemt dit orgel in zijn reisverslag, nadat hij onder meer op 5 april 1759 bij Jacob de Clercq te gast was geweest.
HET ORGEL VAN JACOB DE CLERCQ
In augustus 1756 biedt Johannes Lodewijk Dulcken uit de hand te koop aan een ‘superbe Koninglyk Cabinet Orgel, welker gelijke hier nooit gezien is’. Daarnaast heeft hij ook een Staart Clavecimbel van Andreas Ruckers met drie registers en een lang Clavier te koop. Blijkbaar wil de verkoop niet vlotten want in december 1756 biedt hij ze nog een keer te koop aan. Hij wil ze graag kwijt, want hij is van plan te verhuizen.
Het Cabinetorgel dat Dulcken bouwt is zo groot dat het met weinig moeite ook in een kerk gebruikt kan worden. In mei 1757 adverteert hij er nog steeds mee. Hij geeft nu ook meer bijzonderheden over het orgel: Capitale Cabinet Orgel 8 voet present, 4 voet Octaaff, 7 en 1 half register. Op 15 september 1757 geeft hij aan dat vanaf dat moment bij hem altijd orgels en klavecimbels te koop zijn.
I
Keizersgracht 187 te Amsterdam
Eigendom van Jacob de Clercq (1710-1777), van 1753 tot zijn overlijden
Op 12 maart 1753 kocht Jacob de Clercq op een openbare veiling een huis aan de Keizersgracht, tegenover de Westermarkt, het latere nummer 187. Dit was geen gewoon huis, want waar het aan de grachtzijde betrekkelijk smal was, liep het aan de achterzijde grotendeels om het zuidelijker gelegen pand nr. 189 om, zodat het een dubbel breed achterhuis en een even brede tuin had. Bij de koop was bovendien inbegrepen het smallere pand nr. 191, dat door de vorige eigenaren – de familie Beuning – was verbouwd tot stal, voor de paarden. De koopsom was dan ook niet gering: ruim 66.500 gulden.
Niet alleen van de buitenkant, maar ook van delen van het interieur kunnen we ons enige voorstelling maken, hoewel de woning niet meer bestaat. Deze werd in 1896 namelijk, samen met een aantal naastgelegen panden, gesloopt ten behoeve van de aanleg van de Raadhuisstraat. Gelukkig werden echter voordien elementen van het bijzondere interieur van nummer 187 verwijderd, om te worden ingebracht in de zalen van de Sophia-Augusta Stichting van het Stedelijk Museum. Dit waren de marmeren gang met mahoniehouten trap en de prachtige mahoniehouten betimmering van de grote zaal van het achterhuis, met het daarbij horende stucplafond, alles in Louis XV-stijl (Rococo). Bij die betimmering hoorde een enorme, bijna 3,5 meter hoge dubbele deur, die de grote zaal verbond met de naastgelegen kleinere zaal, alsook een schoorsteenboezem, met daarin een schoorsteenstuk van de schilder Jacob de Wit.
Bij de grote verbouwing en restauratie van het Rijksmuseum (2003-2013) zijn de kamerbetimmering en bijhorende elementen gebruikt voor de opbouw van een 18de-eeuwse Amsterdamse stijlkamer. Deze ruimte wordt de Beuningkamer genoemd, naar Matthijs Beuning (1707-1755), de eigenaar vóór Jacob de Clercq, die in 1748 het woonhuis belangrijk had verfraaid. De familie Beuning was van huis uit, evenals de familie De Clercq, doopsgezind. Maar Matthijs Beuning sympathiseerde daarbij sterk met de Hernhutters. Bekend is dat deze groep regelmatig voor huisbijeenkomsten samenkwam in de zalen van het woonhuis van Matthijs, ondermeer om er ‘Singstunden’ te houden.
In 1759 was Jacob enkele malen gastheer voor de Zweedse reiziger Bengt Ferrner. Deze was in zijn thuisland hoogleraar, maar van 1758 tot 1763 begeleidde hij de ‘heer’ Lefebure, een zoon van een rijke Zweedse industrieel en bankier, op diens grand tour door Europa. Van februari tot juli 1759 verbleven zij in Nederland en door de connecties van vader Lefebure kwam het tweetal in contact met Jacob, die een voornaam koopman op Zweden was. Jacob nodigde hen een aantal malen uit in zijn huis aan de Keizersgracht, alsook op zijn buitenplaats Driemond aan het Gein. Dankzij het bewaard gebleven dagboek dat Ferrner bijhield en dat later is vertaald en uitgegeven, hebben wij van deze visites enkele aardige verslagen. Hierin lezen we ook over Jacobs woonhuis een aantal bijzonderheden:
Den 5den April 1759 waren de heer Lefebure en ik ten middagmaal bij den heer Jacob de Clercq, die na den maaltijd ons zijne orgels, die den eenen wand heelemaal besloegen, liet zien en erop speelde voor ons.
Bengt Ferrner's dagboek van zijne reis door Nederland in 1759,
Medegedeeld door G.W. Kernkamp.
[blz. 115] Den 5den April waren de heeren Lefebure en ik ten middagmaal bij den heer Jacob de Clercq, die na den maaltijd ons zijne orgels, die den eenen wand heelemaal besloegen, liet zien en er op speelde voor ons. Daarna bracht hij ons naar zijne bibliotheek, die tamelijk groot was. Daar had hij ook een mooie en kostbare verzameling van instrumenten voor experimenteele physica, vooral voor hydrostatica en optica; o.a. toonde hij ons ook spiegels voor een telescoop van 8 voet, die nu echter gedemonteerd was. Hij had bovendien een telescoop van 2 voet, dien hij naar boven op het dak, waar hij zijn observatorium had, meenam om ons de streek rondom Amsterdam te laten zien. Het bovenste deel van het dak was plat en door een balustrade omgeven. Midden op dat vlakke dak was de opgang, die gedekt werd door een klein huisje van planken, dat aan alle zijden vensters had, waardoor men den hemel kon bezien, wanneer wind, koude of iets anders verhinderden om buiten op het dak te gaan. Deze Jacob de Clercq was een van de aardigste en gelukkigste menschen, die ik kende. Hij was zeer beleefd, zonder gemaniereerdheid; rijk, zonder lui of gierig te zijn; in hooge mate een liefhebber van de wetenschap en daardoor zoo verlicht, dat hij ze op den rechten prijs kon stellen. Hij had een gezond lichaam, want hij was matig in eten en drinken. Hij was vrijgevig zonder pralerij, voerde een grooten staat zonder ijdel vertoon. Ten slotte was hij gelukkig getrouwd, had mooie en goede kinderen, wien hij met groote zorgvuldigheid een fatsoenlijke en verstandige opvoeding gaf.
Dulcken windvoorziening orgel Zolder Waalse Kerk Haarlem
In 1777 toen het huis van Jacobus de Clercq aan Nicolaas Gefkens werd verkocht, sprak men in de verkoopakte voor het eerst over een orgel.
Cronyck de Geyn 2015
Dorpskerk, Jutphaas
De Dorpskerk aan de Nedereindseweg 3 is in gebruik bij de Nederlands Hervormde Gemeente (thans PKN). Hij is in 1819 gebouwd ter vervanging van de gesloopte dorpskerk op het Kerkveld en in maart 1820 in gebruik genomen. Van de oude kerk, waarvan de oudste delen vermoedelijk dateerden uit de dertiende eeuw, zijn de preekstoel met doophek uit de zeventiende eeuw, de lezenaars en wat banken overgeplaatst. Voor zover bekend heeft de kerk op het Kerkveld geen orgel gehad. Twee jaar voor de ingebruikneming van de nieuwe Dorpskerk heeft het kerkbestuur zijn oog laten vallen op een tweede-hands orgel uit 1755. Het is afkomstig uit een Amsterdams grachtenpand en wordt te koop aangeboden. De doopsgezinde en zeer welgestelde koopman Matthijs Beuning (1707-1755) erfde in 1744 het pand Keizersgracht 187. Hij verfraaide het huis en liet een achterhuis bouwen met twee zalen in Louis XV-stijl, waarin regelmatig huisbijeenkomsten werden gehouden door Amsterdamse Hernhutters. In 1753 wordt het huis verkocht aan Jacob de Clerq (1710-1777), koopman en assuradeur, die in de kleine zaal een groot huisorgel laat aanbrengen, dat waarschijnlijk door Louis Dulcken in 1755 is gebouwd. Vermoedelijk is dit het orgel dat Dulcken in 1756 te koop aanbiedt in de Amsterdamse Courant: ‘een Koninglyk Cabinet Orgel welker gelyke hier nog nooit gezien is’. Dulcken stamt uit een beroemd Duits-Vlaams geslacht van klavecimbel- pianobouwers. Hij leert het vak van zijn vader, verhuist in 1755 van Maastricht naar Amsterdam waar hij ook orgels bouwt en vestigt zich later in Hasselt en als pianobouwer in Parijs. Het orgel in het Amsterdamse grachtenpand blijft zijn bestemming houden, totdat het huis met het orgel in 1818 wordt verkocht aan Jacob Fock (1770-1835), president van de Nederlandse Bank. Fock verkoopt het orgel in 1818 ondershands aan de Hervormde Gemeente te Jutphaas, tegen een redelijke prijs. In een brief van bevindingen aan kerkmeester Izaac Schalij wordt een aankoopbedrag genoemd van ƒ 900,- en ƒ 400,- voor ‘reparatien’ en verplaatsing. Het orgel wordt aangekocht door orgelbouwer Bätz te Utrecht, gerepareerd en in februari 1820 op de galerij boven de preekstoel geplaatst. Het zal er tot 1975 dienst doen. Tijdens de restauratie van de kerk in 1919 wordt het binnenwerk van het orgel door de firma Maarschalkerweerd geheel vernieuwd. Drie jaar later wordt de windvoorziening geëlektrificeerd. Vanaf dat moment zijn er geen ‘orgeltrappers’ meer nodig. Geleidelijk volgen meer aanpassingen. Midden zestiger jaren kampt het instrument met grote gebreken, mede veroorzaakt door de kerkverwarming. In 1968 wordt een onderzoek ingesteld naar een mogelijke restauratie, maar de begrote ƒ 60.000 is er niet, zelfs niet de helft voor een eenvoudige opknapbeurt en er is geen subsidiemogelijkheid. Er worden geldinzamelingen georganiseerd, een enquête gehouden onder de gemeenteleden en een orgelfonds in het leven geroepen. De nood is hoog en in januari 1969 wordt een proef met een elektronisch orgel gehouden. In 1971 heeft het orgelfonds ƒ 18.000 in kas, bijeengebracht door oudpapier acties en de verkoop van ballpoints. Er wordt uitgekeken naar een goed tweedehands pijporgel. In december 1971 wordt het te koop aangeboden orgel van de Johanneskerk te Nijmegen beluisterd en aangekocht voor ƒ 5.000. Het orgel wordt daarop naar Jutphaas overgebracht en op 9 maart 1972 officieel in gebruik genomen. Het ‘nieuwe’ orgel van de Dorpskerk heeft dan al een indrukwekkende geschiedenis achter de rug. Het is in 1868 gebouwd door de Deventer orgelbouwer H.G. Holtgräve ten behoeve van de Afgescheiden Gereformeerde Kerk te Deventer, waar het op 21 mei 1868 in gebruik wordt genomen. Het is vermoedelijk het eerste door Herman Holtgräve zelfstandig gebouwde orgel. Het heeft één klavier met aangehangen pedaal en acht registers.
Na de fusie tussen Afgescheidenen en Dolerenden wordt in 1935 besloten hun beider kerken af te breken en te vervangen door een nieuwe. Het Holtgräveorgel wordt voor ƒ 910 verkocht aan de Christelijk Gereformeerde Gemeente te Kampen, waarbij de middentoren wordt verlaagd en de daarop aangebrachte versieringen verloren gaan. In 1950 krijgt het orgel een grote opknapbeurt, gevolgd door een tweede restauratie in 1960. Bij deze restauratie, uitgevoerd door de firma Van Leeuwen, wordt een tweede klavier toegevoegd en tal van verbeteringen aangebracht. In 1966 wordt besloten een nieuwe kerk te bouwen. Het orgel wordt verkocht aan de Nederlands Hervormde Johanneskerk in Nijmegen, waar het tot de sluiting eind 1971 zal blijven staan. Na aankoop van het orgel door de Nieuwegeinse Dorpskerk, wordt het oude Dulckenorgel om niet overgedragen aan de Waalse Gemeente te Haarlem. De vraagprijs van ƒ 7000 laat men vallen onder de voorwaarde dat de herstelkosten aan de galerij worden vergoed. Het Holtgräveorgel is in 1971 in ongewijzigde staat vanuit Nijmegen naar Jutphaas overgeplaatst. In 1999 krijgt de firma Gebr. Van Vulpen te Utrecht opdracht voor een grondige restauratie.
Daarvoor staat het Holtgräveorgel in Bathmen (daterend uit 1876) model. Zo wordt de oorspronkelijke dispositie voor beide manualen hersteld. Er wordt een nieuwe windvoorziening, klaviatuur, registermechaniek en koppelingen opnieuw aangelegd. Speelmechanieken worden vernieuwd met gebruikmaking van originele onderdelen en het oude pijpwerk wordt hersteld en gecompleteerd. In 2001 aan de galerij worden vergoed. Omdat de orgelkas van het uit 1755 daterende instrument op de monumentenlijst staat, maakt de Rijksdienst voor de Monumentenzorg bezwaar tegen overbrenging naar Haarlem: het kerkgebouw aldaar zou te klein zijn. De beide kerkeraden maken tegen dit besluit en de door de Rijksdienst gehanteerde procedure bezwaar, waardoor de overdracht op de lange baan wordt geschoven. Dit is de reden dat de Dorpskerk drie jaar lang over twee orgels beschikt: het Dulckenorgel op de galerij boven de preekstoel, het Holtgräveorgel op de galerij tegenover de preekstoel. In maart 1975 geeft Monumentenzorg alsnog toestemming en wordt het Dulcken-orgel naar Haarlem overgebracht. Naar verluidt, bevindt de antieke orgelkas zich thans bij de firma Flentrop te Zaandam.
Opstelling Rijksmuseum Beuningkamer
Amsterdamse grachtenkamer afkomstig uit Keizersgracht 187 - RIJKSMUSEUM
Het Dulcken orgel is gebruikt op Keizersgracht 187 tot 1818 door Matthijs en Catharina Beuning - de Evangelische Broedergemeente.
Grachtenkamer: mahoniehout, Belgisch rouge royal marmer, stucwerk, ca. 1745-1748, schoorsteenstuk: De doop van de kamerling, Jacob de Wit, 1748, bovendeurstuk: Twee liggende vrouwen met guirlandes, Jurriaan Andriessen, 1786
Deze kamer komt uit het achterhuis van de woning van Matthijs en Catharina Beuning aan de Amsterdamse Keizersgracht 187. De Beunings waren vooraanstaande leden van de Evangelische Broedergemeente (EBG), ook wel de hernhutters genoemd. Dit is een protestantse geloofsgemeenschap die uitgaat van de persoonlijke band tussen de gelovige en Christus. De kamer werd gebruikt voor bijeenkomsten van de Amsterdamse hernhutters, waarbinnen Catharina een belangrijke positie bekleedde. Het schoorsteenstuk verbeeldt het Bijbelse verhaal over de bekering en doop van de kamerling. Ook in de spiegels en het stucplafond zijn elementen met een christelijke betekenis verwerkt. Hoewel de hernhutters soberheid nastreefden, zijn kosten noch moeite gespaard. De kamer is uitgevoerd in rococostijl en de betimmering van kostbaar tropisch mahoniehout, een grote zeldzaamheid rond 1745. Het stuk boven de deur is later toegevoegd. In 1896 werd het huis afgebroken, maar de kamer bleef behouden.
De voorstelling van het schoorsteenstuk is ontleend aan het Oude Testament. Afgebeeld is de doop van een hoge ambtenaar in dienst van de koning van Ethiopië door Filippus. De vier cartouches in de hoeken van het plafond hebben mogelijk betrekking op de geloofsopvattingen van de hernhutters. Ze tonen respectievelijk de hoorn van overvloed, een ooievaar, een zwaard met vuurpot en vogel en ten slotte een tempel met offerblok.
In 1753 moest Mathijs Beuning zijn panden aan de Keizersgracht verkopen. Sinds 1777 bewoonde de kunstverzamelaar Jan de Groot het pand. Er bestaan ontwerptekeningen van Andriessen voor de wanden van de mahoniekamer, die door Jan de Groot in opdracht zijn gegeven.
In 1878 vond een gedeeltelijke verbouwing van het pand plaats. Het voorhuis van Keizersgracht 187 werd samen met koetshuis, met het belendende pand en met de ernaast gelegen pakhuizen vervangen door een monumentaal pand met twee ingangspartijen. Het achterhuis met mahoniekamer, de orgelzaal en een trap bleven gespaard. Tot 1892 was er het Burgerziekenhuis gevestigd.