Multimedia Art Productions

IMG_5295
Scherm­afbeelding 2025-02-06 om 15.15.23
4
WK Haarlem notulen 24-08-1975

0-Jutphaas
WK Haarlem notulen 30-10-1975


3
WK Haarlem notulen 28-12-1975

3
WK Haarlem notulen 10-02-1976

Aan mevrouw Bijlsma en aan het Consistorie van de Waalse Kerk te Haarlem

Overveen, 4 maart 2025

Van september 1972 tot augustus 2005 was ik met twee korte onderbrekingen organist van de Waalse Kerk te Haarlem.

Mijn voorganger als organist van de Waalse Kerk Haarlem was de heer Wim Husslage. Hij was indertijd ook lid van het consistorie van de Waalse Kerk Haarlem. Hij was de oprichter en penningmeester van de Stichting "Voor en met Orgel".

Na het overlijden van de heer Husslage, december 1996, heb ik met notaris mr. Aafke de Jong de "Stichting voor en met Orgel" opgeheven. Alle bezittingen van de stichting vielen volgens de statuten toe aan de Waals Hervormde Gemeente te Haarlem. Aldus uitgevoerd.

De heer Wim Husslage had met de "Stichting voor en met Orgel" het plan om in de bijvertrekken van de Waalse Kerk Haarlem een verzameling huisorgels te plaatsen en daaromheen allerlei muzikale activiteiten te organiseren. Dat alles kon echter door omstandigheden niet worden gerealiseerd. Maar in dat kader paste wel de verwerving van de orgelkas uit Jutphaas in 1975.

Ik heb naderhand nog eens tijdens een consistorievergadering voorgesteld om de orgelkas uit Jutphaas aan te bieden aan het Noord-Hollands Archief in de Jansstraat te Haarlem. (Daar bevinden zich ook de oude archieven van de Waals Hervormde gemeente te Haarlem) Dat moet in de periode 2003-2005 geweest zijn. De vergadering ging er toen mee akkoord. Maar er is bij mijn weten verder niets mee gebeurd.

https://noord-hollandsarchief.nl/

Het ging in 1975 dus alleen om de kas van het Jutphaas-orgel. Het originele binnenwerk was in 1919 door Maarschalkerweerd geheel vervangen/vernieuwd en (dus) niet interessant voor de "Stichting voor en met Orgel". Waar het binnenwerk gebleven is wordt niet vermeld. Maar het originele binnenwerk is toen in geen geval naar de Waalse Kerk Haarlem gebracht.

Nu las ik in de mail van mevrouw Bijlsma dat de oude windvoorziening die op de zolder van de Waalse kerk Haarlem staat inderdaad bij het orgel van Jutphaas hoort en daar naderhand in 1979 door Monumentenzorg geplaatst is. Dat wist ik niet. Waarschijnlijk is bij die gelegenheid ook wat pijpwerk meegekomen en misschien ook ander materiaal dat van belang kan zijn bij een mogelijke reconstructie.

Over meer informatie beschik ik niet.

Mag ik U tenslotte op het volgende belangrijke punt wijzen.

In 1975 is met toestemming van Monumentenzorg de orgelkas uit Jutphaas verhuisd naar de opslag van de firma Flentrop.

Het lijkt me dat in dit geval ook toestemming nodig is van Rijksdienst van Cultureel Erfgoed.

Overleg hierover met bijvoorbeeld de heer Wim Diepenhorst lijkt me niet onverstandig. De heer Diepenhorst was ook adviseur bij de werkzaamheden aan het Friederichsorgel van de Waalse Kerk Haarlem door de firma van Eeken uit Herwijnen ca. 2004.

https://kennis.cultureelerfgoed.nl/index.php/Wim_Diepenhorst

Onze specialist kabinet- en huisorgels, de heer Arend Jan Gierveld, kunnen we helaas niet meer om advies vragen.

https://repertorium.library.uu.nl/collectie/gierveld/


Met vriendelijke groet,

Kees Rosenhart
Dompvloedslaan 13 B
2051 NA Overveen









Geachte heer Meijer, Met verwijzing naar uw onderstaande mail van 5 maart jl. treft u bijgaand aan: - pag. 145 t/m 149 uit het boek "Vier eeuwen geschiedenis van de Dorpskerk Jutphaas", van de hand van Jan Schut 1995, een uitgave van de Protestantse Gemeente van Nieuwegein-Noord. Op pagina 145 bovenaan wordt melding gemaakt van Louis Dulcken. - een beschrijving van het voormalige orgel van de Nederlands Hervormde kerk te Jutphaas door de heer A. Agterberg. Hier wordt op blz. 2 bovenaan melding gemaakt van Louis Dulcken. Ik vertrouw u met deze informatie van dienst te zijn Met vriendelijke groet, Pieter van As 06-53850802


145
146-147
148-149

Dulken orgel Jutphaas

November 1919

Firma Maarschalkerweerd, te Utrecht, werd opgedragen, een nieuw orgel te maken, met behoud van de zeer mooie, met lof- en snijwerk voorziene orgelkast en front van het Dulcken orgel. Het orgel heeft nu een volledig 8 voets front, een klavier, pedaal en de volgende dispositie: prestant 8’, holpijp 8’, gamba 8’, voix celeste 8’, octaaf 4’, bourdon 16’, octaaf 2’, quint 3’, en op het pedaal subbas 16’ (transmissie bourdon 16’).

  1. De oude kast bleef, hoewel verdiept, behouden.

  2. De firma Maarschalkerweerd bouwde het nieuwe orgel.

  3. Blijkbaar is men iets van het ontwerp afgeweken, want in plaats van een doublet komt er in de dispositie een octaaf 2’ en een quint 3’ voor. Dit zijn geen registers die Michael Maarschalkerweerd zou hebben toegepast in die tijd. Er blijkt nergens of er oud pijpwerk is gebruikt. Ook blijkt nergens of de oude dispositie tussen 1819 en 1919 is gewijzigd.



HET VOORMALIGE ORGEL IN DE NEDERLANDSE HERVORMDE KERK TE JUTPHAAS.

Door A. Agterberg.


1. INLEIDING.

Ongeveer een jaar geleden heb ik een verhaal geschreven over het tegenwoordige orgel in de Dorpskerk te Nieuwegein-Noord. Een van de reacties, die ik kreeg op dat stukje was: “Het is een mooi stukje, maar…….., schrijf ook eens iets over het oude orgel”. Nu moet ik bekennen dat deze gedachte al eens eerder bij mij was opgekomen. Bij navraag bij oud-Jutphasers blijkt, dat het verdwijnen van het oude orgel van het voorbalkon in de kerk niet alleen daar een leegte heeft achtergelaten, maar dat velen betreuren dat dit aardig uitziende meubel uit de kerk verdween.
Als je aan een dergelijke taak begint ligt het voor de hand om eerst uit te vinden wat anderen er over geschreven hebben. Zo kwam ik via de stukjes van ds. Ter Maat uit de boeken van de Historische Kring van Nieuwegein terecht bij dr. Gierveld en zijn studie over Huisorgels in de 17
e en 18e eeuw.


2. GESCHIEDENIS VOORDAT HET ORGEL IN DE DORPSKERK STOND.

In het kerkvoogdij-archief bevindt zich een stuk van de aankoopkeuring. Dit stuk wordt later behandeld, maar hieruit blijkt overduidelijk dat het orgel als gebruikt instrument is aangeschaft.
De enige gegevens die ik verder vond van de voorgeschiedenis is wat dr. A. J. Gierveld schrijft in zijn studie. Het volgende ontleen ik hier dus aan. Hij noemt in de beschrijving van kabinetorgels: Het grootste bekende orgel dat in 1778 te Amsterdam te koop werd aangeboden en dat jarenlang in de Nederlandse Hervormde kerk te Jutphaas stond.
De advertentie, die hij vond in de Amsterdamse Courant nummer 9 van 20 januari 1778 luidt:
Uit de hand te koop een ongemeen fraai Huis- of Kerk- orgel, in zijn superbe Noteboome Wortelhoute Cabinet, bestaande het binnenwerk in de volgende Registers: als Prestant 8 vt., Holpijp 8 vt., Fluit 4 vt., Quintadeen 8 vt., Viool di Gambe 4 vt., Vox Humana 8 vt., Dulciaan 8 vt., Fagot 16 vt., Houbois 8 vt., Gemshoorn 2 vt., Octaaf 4 vt., Octaaf 2 vt., Cornet 3 sterk, Mixtuur 3 sterk, Quint 1 en 1 half vt, Sexquialter 2 sterk, Trembulant, Coppeling c., met twee Clavieren van uitgezogt Paerl D’ Amour en een apart Pedaal, ’t welk man ken aanhangen, zijnde de Registers meest gehalveert. nader onderrigting bij den Organist A. Munnikhuysen, op de Keizersgragt bij de Rheestraat, te Amst.-
Verder spreekt dr. Gierveld het vermoeden uit dat het orgel gemaakt is door iemand uit zuidelijke streken en schrijft dat misschien ooit wordt ontdekt dat het het “superbe Koninglijke Cabinet Orgel” is “welker gelijke hier nooit gezien is”, waarmee Louis Dulcken in 1757 adverteert, ook in de Amsterdamse Courant.
Johan Lodewijk (Louis) Dulcken is geboren in Maastricht omstreeks 1734. In 1755 gaat hij in Amsterdam wonen.


3. GESCHIEDENIS VAN 1818 – 1919.

In het begin van de 19
e eeuw kwamen er plannen om een nieuwe protestante kerk te bouwen in Jutphaas. De belangrijkste reden hiervoor was ongetwijfeld de slechte staat van de oude kerk, die op de algemene begraafplaats op het Kerkveld gestaan heeft. Ook de ligging ver van de lintbebouwing langs de Vaartse Rijn speelde een rol. Voor de Protestanten was de kerk ook veel te groot, aangezien zij ten opzichte van de Rooms Katholieken in de minderheid waren. Er waren aan de R.K.-kant stemmen, die als grootste kerkelijke groepering aanspraak maakten op het gebouw, terwijl anderen, gezien de slechte staat hiervan, er juist van af zagen. Aanspraak van de grootste kerkelijke groep op een kerkgebouw was in die tijd mogelijk door een verandering in de wetgeving. Om deze problemen te ondervangen werd dus besloten tot nieuwbouw.
Jan Jacob de Geer van Rijnhuizen is, als belangrijkste notabel, fel tegen de nieuwbouw. Hij is voor restauratie van de oude kerk. Door nieuwbouw zou men een onaanvaardbare schuld op zich halen.
Nu weer terug naar het orgel. Uit een artikel uit de Utrechtse Courant over de ingebruikname van de kerk op 29 maart 1820 lezen wij: “Dit Kerkgebouw nu voltooid, en daarenboven met een fraai Orgel versierd zijnde, werd heden plegtig en Godsdienstig ingewijd”. Tegen het tegenwoordige gebruik in om in een nieuwe kerk nog geen orgel te plaatsen in verband met het uitwerken van de muren waarbij vocht en zuren vrij komen, was er in 1820 in de nieuwe kerk een orgel. Hoe men aan dit orgel kwam vermeldt het volgende stuk uit het archief van de kerkvoogdij. Het is een brief van C. van der Moolen aan I. Schalij, de toenmalige kerkmeester.

Amsterdam, 23 februari 1818.

Mijn Heer En Vriend,

Op UE verzoek heb ik in de gepasseerde Week het orgel door een orgelmaker laaten examineren, zende UE hier tevens een opgave van het zelve. Zijn B zegt als daar 8 à f 900,-,- voor gegeven wordt is het ordentelijk. Want voor de Reparaties aan de blaasbalken en de kosten van het verplaatsen mag men wel op f 400,-,- rekenen. Dat zoude het dan op 12 à 13 hondert komen. Ik heb het zelve ook gezien het is een kostbaar stuk. En zoo het mij voorkomt zoude en voor die prijs niet zoo iets meer voorkomen, ik geloof als die Heer het in de courant adverteerde hij daar veel meer voor zoude maken zijn Ed heeft mij gezegt dat er nu nog iemand om geweest is voor een gemeente uit Overijssel, dus zoude men niet te lang moeten wagten zoo men daar eenige zin in heeft hier mede zoo ik aan UE intentie voldaan en mijn Compliment aan alle goede vrienden en familie verzogt te hebben noeme ik mij met alle agting UEdien en vriend C. van der Moolen.

Een Huisorgel met twee HandClavieren En aangehangen pedaal bestaande ui de navolgende Registers.
Boven Clavier
Prestant 8 vt gehalveerd
Holpijp 8 vt
quintadeen 8 vt
viool di gambe 4 vt
octaaf 4 vt
quint 3 vt
octaaf 2 vt
mixtuur 3 sterk
Cornet 3 sterk
Dulciaan 8 vt Bas
fagot 16 vt Disc
vox humana 8 vt gehalv.

Onder Clavier
fluit 4 vt
Gemshoorn 2 vt
octaaf 2 vt
quint 1 ½ vt
fagot 16 vt Bas
Houbois 8 vt


Benevens
twee afsluitingen en
een tremulant voor biijde
Clavieren

Beneden in de orgelkast bevind zig een Blaasbalg alwaar de orgel speler zig van kan bedienen maar dezelve is niet toereikend voor ’t volle geluid waartoe zig bevinden nog vier Blaasb. Welke afzonderlijk leggen. Deze vier Blaasbalgen die door hefboomen gedirigeerd worden, zijn van lengte ieder 5 vt: 8 dm Breet 2 vt: 8 dm van eijken hout maar zijn in een slegte toestand alzoo dezelve beleerd moeten worden.

De kast met ’t snijwerk is Hoog 13 vt: 7 dm en Breet 7 vt: 5 dm Rijnl. maat.
in ’t front van ’t orgel staat de Prestant 8 vt de grootste pijpen in de zijtoorens en een Fak boven ’t Clavier, van gepolijst tin.


Isaaq Schalij was van 1814 – 1825 schout van Jutphaas en van 1825 – 1844 de eerste burgemeester. In 1806 staat hij te boek als schout, molenaar en timmerman. Rond 1850 wordt hij genoemd als eigenaar van een houtzaagmolen. Hij was gehuwd met Anna Geertruida Wonder, die overleed op 26 augustus 1829. Wie het examinatierapport heeft geschreven is niet duidelijk. Mogelijk is het iemand geweest van de firma Bätz uit Utrecht. In het archief is verder nog een “Memorie van betaling door I. Schaly aan het orgel”. Dit vermeldt:
1818 – Mei 10 Aan de Heer Jacob Fock te Amsterdam
voor het orgel f 950.-
voor het transport 25.-
1820 – febr 19 Aan den orgelmaker Baetz 200.-
april 29 aan dezelven 260.-
------------------
1435.-
ontvangen van I. Schaly f 600.-
P. van Griethuisen 50.-
B. O…..sen 5.- 655.-
------------------
Voorschot 780.-

Hieruit blijkt dus dat het orgel is gekocht van, of door tussenkomst van Jacob Fock te Amsterdam en dat het in de kerk is geplaatst door de fa. Bätz uit Utrecht.
In het archief wordt ook nog een rekening genoemd van 31 dec. 1818 voor het halen van een kist met orgelpijpen van de schuit, het maken van een blaasbalghok en het verlenen van assistentie aan de orgelmaker.
Verder wordt ook nog een bedrag vermeld van f 66.- aan een beeldhouwer voor het ornamentstuk geplaatst voor het orgel. Voorts het verplaatsen en veranderen van gestoelte en banken en schilderwerk hiervan; Een nieuw oxaal, gallerij, plafond en trappen. Echter de preekstoel en het schot erachter komen uit de oude kerk.
In het archief is over de bouw van de “nieuwe” kerk een heel hoofdstuk aanwezig waarin de inkoop van materialen en de uitgave van lonen en ook aan wie zeer uitgebreid zijn beschreven. Tekeningen ontbreken echter.
Het orgel werd geplaatst boven de preekstoel. Dit was voor die tijd een zeer normale plaats. Wat echter wel opvalt, is dat men niet voor de toen ook wel gangbare “centraal-opstelling” koos, bijvoorbeeld een dwars opstelling met de banken rond de preekstoel en dooptuin, dat wil zeggen rond het Woord en de Sacramenten, maar voor een lengte opstelling waarbij de gemeente, volgens de Rooms-katholieke traditie zit met het gezicht naar het oosten. Toch een conservatief trekje van de Jutphasers?
Een deel van de geschiedenis van het orgel is te lezen uit de rekeningen van de kerkvoogden. Zo is het orgel in 1821, 1822 en 1823 nog in onderhoud bij de firma Bätz. In 1824 bij de orgelmaker Frederiks en vervolgens in 1825 bij J. Reichart. Dan volgt een periode ven 1826 tot 1834 waarbij Abraham Meere uit Utrecht het onderhoud heeft, opgevolgd in 1835 tot 1850 door P. Wannewitz. In 1851 en 1852 is er een orgelmaker B. J. Galij aan het werk.
Na deze periode ontbreken gespecificeerde rekeningen tot de jaren 1905 tot en met 1908 en in 1915 wanneer de firma Maarschalkerweerd uit Utrecht wordt genoemd.


4. ORGANISTEN EN ORGELTRAPPERS IN DE PERIODE 1818 – 1919.

Voor zover mogelijk willen wij de namen noemen van hen die voorkomen in de rekeningen van de kerkvoogdij.
In 1821 wordt als organist genoemd de heer W. T. G. Marks. Per jaar ontvangt hij voor zijn diensten f 75.-. Zijn naam wordt ook als Marx geschreven in de volgende rekeningen. Zeer waarschijnlijk woonde hij niet in Jutphaas, want vaak verschijnen er rekeningen van f 15.- als kostgeld voor de organist. Tot 1839 verschijnen deze bedragen regelmatig op zijn naam. In 1840 betaalt men hetzelfde bedrag aan een G. Marx, terwijl in 1841 maar ¼ jaartraktement aan hem wordt betaald. Hij wordt opgevolgd door Joh. Holland, die minstens tot 1853 voor f 75.- per jaar het orgel blijft bespelen. Na die tijd ontbreken de jaarrekeningen.
Pas in 1896 komen we weer een bedrag van f 90.- per jaar tegen als salaris voor de organist, maar namen ontbreken dan.
In 1908 wordt dit bedrag f 102,50, in 1910: f 115.-, in 1920: f 140.-
Een aardig feit is, dat in 1837 het jaartraktement van de organist f 75.- is, terwijl de predikant f 100.- per jaar ontvangt. Daarbij is dan wel vrij wonen en waarschijnlijk ook vrij stoken, maar toch……
De lijst met namen van orgeltrappers is uitgebreider. Een orgeltrapper was vroeger nodig om de balgen te bedienen, die het orgel van wind moesten voorzien. Speciale kennis was hiervoor niet noodzakelijk.
In 1821 ontving Van Dijk f 5.- voor het treden van het orgel. In 1823 wordt hetzelfde bedrag betaald aan J. Berg en in 1824 en 1825 aan H. Hoedeman. In 1826 en 1827 is dat J. van den Akker. In 1829: J. van Londen. 1830 tot en met 1833: G. Vermeulen. 1834: Gerrit van Londen. 1835: S. van der Bunt. 1836 tot en met 1838: G. Stam. 1839: A. Stam. 1840 tot en met de eerste helft van 1842: J. van Maanen. Bij de in dienst treding van Van Maanen gaat de jaarwedde van f 5.- naar f 9.-. Van de tweede helft van 1842 tot en met 1852: Wim van Dijk. In 1853: D. van Dijk. Daarna ontbreken de jaarrekeningen met namen.
Pas in 1896 wordt alleen het bedrag van het jaartraktement van de orgeltrapper genoemd à f 12.-. In 1903 wordt het f 15,75; in 1904 en 1905: f 23,75; in 1906 en 1907: f 20.-; in 1908 weer f 23,75; 1909 ontbreekt; 1910: f 20.-; 1911: f 23,75; 1912 tot en met 1919: f 20.-, terwijl er een Jonkers genoemd wordt als treder en hulp bij het stemmen. In 1920 en 1921 ontvangt een orgeltreder f 40.-, maar dan is het orgel al vernieuwd.
In 1853 wordt een J. J. Kolpa genoemd als voorzanger, “coster” en collectant.


4. WAT ER IN 1919 GEBEURDE.

Als de Hervormde kerk aan de Nedereindseweg bijna 100 jaar oud is, besluit men tot een algehele opknapbeurt. Ook het orgel blijft niet achterwege. In het archief is een prijsopgave van 26 maart 1919 voor de bouw van een nieuw orgel, samen met een tekening voor een nieuwe kast, door de firma Maarschalkerweerd en Zoon uit Utrecht. Er is ook een mogelijkheid om oud materiaal waaronder de oude kast en oude balgen te gebruiken. De kast moet dan wel vergroot worden. De geschatte kosten bedragen f 2000.- De dispositieopgave is als volgt:

Prestant 8’ 54 pijpen
Bourdon 16’ 54 pijpen
Gamba 8’ 42 pijpen 12 grootste gecombineerd met Holpijp
Holpijp 8’ 54 pijpen
Octaaf 4’ 54 pijpen
Vox Celesta 8’ 36 pijpen
Doublet van groot C t/m e een sterk
vanaf klein f twee sterk

pedaal 27 tonen afgeleid van de Bourdon 16’

In het maandblad “het Orgel” van november 1919 op bladzijde 13 vinden we het volgende stukje:

Jutphaas (Ned. Herv. Kerk).
De Kerk der Ned. Herv. Gemeente te Jutphaas, die juist een eeuw geleden gebouwd werd, en nu dringend herstelling noodig had, is gerestaureerd en van electrisch licht en centrale verwarming voorzien; het eenvoudige kerkgebouw maakt een zeer aangenamen indruk van soberheid en degelijkheid. Lange jaren heeft een groot kabinet-orgel er dienst gedaan, maar, zooals gewoonlijk de dispositie dezer orgels is, het had een schreeuwerig geluid door de vele vulstemmen tegenover twee 8 voets en eenige 4 en 2 voets registers.
Aan de heer van Brussel, firma Maarschalkerweerd, te Utrecht, werd opgedragen, een nieuw orgel te maken, met behoud van de zeer mooie, met lof- en snijwerk voorziene orgelkast en front, en hij heeft uitstekend aan deze opdracht voldaan. Het orgel heeft nu een volledig 8 voets front, een klavier, pedaal en de volgende dispositie: prestant 8’, holpijp 8’, gamba 8’, voix celeste 8’, octaaf 4’, bourdon 16’, octaaf 2’, quint 3’, en op het pedaal subbas 16’ (transmissie bourdon 16’). Jammer dat de ruimte en de kosten niet veroorloofden, er nog een zacht tongwerk, bijv. hobo 8’, er aan toe te voegen, maar overigens klinkt het orgel zeer mooi, en het geluid is van voldoende kracht; zeer mooi en zacht geïntoneerd zijn de holpijp en gamba 8’, terwijl de celeste niet te sterk zwevend is, zoals zoo dikwijls voorkomt.
Het was voor de Ned. Herv. Gemeente te Jutphaas een feestelijke dag, Zondag 2 November, toen zij de gerestaureerde kerk en het nieuwe orgel in gebruik kon nemen, nadat gedurende eenige maanden de godsdienstoefeningen in een schoolgebouw hadden plaats gehad; Ds. De Groot sprak in zijn opwekkende toespraak tot de gemeente woorden van hartelijken dank aan God en aan allen, die hadden bijgedragen en meegewerkt tot de zoo voorspoedige en zoo goed geslaagde herstelling van kerk en orgel.

Uit de beide stukken kunnen we de volgende conclusies trekken:

  1. De oude kast bleef, hoewel verdiept, behouden.

  2. De firma Maarschalkerweerd bouwde het nieuwe orgel.

De firma Maarschalkerweerd werd in 1840 opgericht door Pieter Maarschalkerweerd (1812 – 1882), die een leerling was van Bätz. Hij werkte tot 1848 samen met C. Schulting. In 1840 vestigden zij zich aan de Lange Nieuwstraat te Utrecht en vanaf 1865 in de Zuilenstraat. Later werkte zoon Michael Maarschalkerweerd, geboren op 24 december 1838 en overleden op 27 februari 1915, mee in de zaak. Vooral bij de opkomst en legalisatie van de Rooms Katholieke kerk in de tweede helft van de 19e eeuw bouwden zij voor Rooms Katholieke kerkgebouwen zeer veel orgels. Later vooral beïnvloed door de Franse orkestrale orgelbouw van Cavaillé – Coll.
Aangezien Michael Maarschalkerweerd in 1919 overleden was, moet de heer Van Brussel gezien worden als voortzetter van het bedrijf.
  1. Blijkbaar is men iets van het ontwerp afgeweken, want in plaats van een doublet komt er in de dispositie een octaaf 2’ en een quint 3’ voor. Dit zijn geen registers die Michael Maarschalkerweerd zou hebben toegepast in die tijd. Er blijkt nergens of er oud pijpwerk is gebruikt. Ook blijkt nergens of de oude dispositie tussen 1819 en 1919 is gewijzigd.




5. GESCHIEDENIS VAN 1919 – 1972.

De geschiedenis van het vernieuwde orgel kunnen we afleiden uit enige rekeningen uit het archief.
Allereerst leverde de firma Maarschalkerweerd op 10 april 1922 een nieuwe balg en een elektrische windmachine. Het handschrift van de rekening is hetzelfde als die van 1919, waarschijnlijk ook van Van Brussel. De oude balg van het oude orgel heeft het dus niet lang uitgehouden. Tevens is met de invoering van een elektrische windmachine het bestaan van de generaties orgeltrappers afgesloten.
Op 20 november 1937 wordt er gestemd door de firma De Koff eveneens uit Utrecht, terwijl dezelfde firma op 14 april 1938 de blaasbalg opnieuw van leer voorziet in overleg met de heer v. d. Berg.
Verder bestaat er een brief van orgelbouwer J. A. Schoutens uit de J. P. Coenstraat in Utrecht van 16 oktober 1956, waarin hij de volgende offerte verstrekt:
Algemeen: Afbreken van het orgel, schoonmaken van het binnenwerk en van de pijpen, waarnodig: reparaties verrichten, vernieuwing subbas-windlade, de voeten der subbas-pijpen waar nodig vernieuwen (sommige zijn niet vrij van worm), nieuwe buizen 8mm rond aanbrengen, eventueel: plaatsing van het register, intoneren en opnieuw stemmen.
Het register waarover gesproken wordt is een Mixtuur, naar keuze van de kerkvoogden 3 of 4 sterk. Dit register wordt op een pneumatische kegellade geplaatst in plaats van het register Celesta, dat dan vervalt. Uit bijbehorende kwitantie van f 2050.- is op te maken dat deze restauratie wordt uitgevoerd en dat de Mixtuur 4 sterk wordt geplaatst.
Toen het “nieuwe” orgel (=Holtgräve-orgel) werd geplaatst bleek de Mixtuur hiervan slechter dan die van het “oude” orgel, zodat deze zijn verwisseld. Bij navraag bij de dochter van de heer Schoutens, maakte hij zijn pijpen niet zelf, maar bestelde hij deze bij de firma Jac. Stinckens te Zeist. De Mixtuur 4 sterk in het Holtgräve-orgel is dus afkomstig uit het oude en in 1956 geleverd door de firma Stinckens en geplaatst door Schoutens. (De Mixtuur is bij de restauratie van 2000 verwijderd).
Na 15 jaar ging het blijkbaar weer slecht met het orgel. Het college van kerkvoogden vroeg een rapport aan bij de centrale orgelcommissie van de Hervormde kerk. De toestand, die daarin beschreven wordt is droevig en is maar al te vaak een weergave van een orgel waar steeds maar aan verbouwd is.
Het rapport luidt:

Eerwaarde Heren,

Hiermede hebben wij het genoegen U een voorlopig advies uit te brengen, als bedoeld in artikel 2 van de generale regeling voor de werkwijze van de orgelcommissie.

Het orgel is van oorsprong een groot kabinetorgel. Gelijk gebruikelijk, zijn de klavieren in de voorzijde aangebracht geweest. De plaats hiervoor en voor het lessenaarbakje is thans met een plaat board opgevuld. De oorspronkelijke registerknoppen, welke nog aanwezig zijn (met de registernamen gegraveerd in parelmoeren plaatjes) bevinden zich in een kring rond deze ruimte.

De kast, welke in wezen zeer fraai is, is aan de zijkanten verdiept, zodat deze zijden doorlopen tot de muur en het plafondgedeelte achter het orgel. Een speeltafel, waarop een plaat met de naam van de orgelmaker Maarschalkerweerd is aangebracht, bevindt zich aan een der zijkanten. In deze speeltafel bevinden zich het manuaal, het pedaalklavier en de registertrekkers.

Aan de kas ontbreekt de achterwand.

Achter de frontpijpen bevindt zich enig houten pijpwerk, waarachter dan weer de lade is geplaatst. De indruk is, dat deze lade niet de oorspronkelijke is, doch, dat deze door Maarschalkerweerd is aangebracht. Het pijpwerk, dat op de lade is geplaatst, is voor een groot gedeelte bedekt met aluminiumverf. In de open pijpen zijn expressions (stemslitsen) aangebracht, terwijl de kerns in hevige mate van kernsteken zijn voorzien.
Het is bij een oppervlakkig onderzoek moeilijk om vast te stellen of het pijpwerk van oudere datum is dan de tijd, waarin de orgelmaker Maarschalkerweerd heeft gewerkt. Onze voorlopige indruk is, dat de lade en het grootste deel van het pijpwerk uit de werkplaats van deze orgelmaker stammen. Een diepergaand onderzoek zal wellicht zekerheid hieromtrent kunnen brengen.

Ter weerszijden van de lade is op twee pneumatisch geregeerde laadjes het pijpwerk van het register Mixtuur aangebracht. Dit pijpwerk is kennelijk van jongere datum dan het op de lade staande. Op gebrekkige manier zijn in deze laadjes ontlaadgaten aangebracht.

De frontpijpen, welke spreken, ontvangen hun wind via conducten, welke van papier machee zijn vervaardigd.

In de onderzijde van de windlade bevinden zich scheuren, terwijl enige gaten in het cancellenraam zijn aangebracht, welke doorspraak moeten verdoezelen. Bij de zgn. blinde proef (het openen van een groot aantal speelventielen bij gesloten registerslepen) is er een duidelijk windverlies waarneembaar, hetgeen duidt op lekkage in de lade.
Verschillende pijpen hebben uitgewreven bovenranden, hetgeen eveneens wijst op lekkage van wind. Immers, wanneer windverlies optreedt, zal de druk, waaronder de pijpen aanspreken, afnemen, hetgeen tengevolge heeft, dat – bij kleine pijpen - de toonhoogte daalt.
Dit maakt het noodzakelijk om de pijpen omhoog te stemmen, hetgeen bij kleine pijpen geschiedt door de randen uit te wrijven.
Verschillende pijpen hebben hierdoor beschadigde randen gekregen.
Onder de lade bevindt zich een welraam, waarvan de koperen armen oxydatie vertonen.

Op de vloer ligt een magazijnbalg, welke gevoed wordt door een snellopende windmachine, welke is geplaatst in een enkelvoudige dempkist, waarvan een der zijden is weggenomen. De machine maakt dan ook hinderlijk geruis. Achter het orgel liggen twee oude spaanbalgen, welke buiten gebruik zijn.

Het toetsmechaniek maakt bij het bespelen een hinderlijk rammelend lawaai.

Het register Subbas 16’ in het pedaal is pneumatisch getransmitteerd van de Bourdon. De dispositie van het instrument is als volgt:
Manuaal: Bourdon 16’
Prestant 8’
Holpijp 8’
Gamba 8’
Octaaf 4’
Quint 3’
Octaaf 2’
Mixtuur
Pedaal: Subbas 16’
omvang manuaal: C – f3
omvang pedaal: C – d’
De pedaalkoppel evenals de tremulant zijn buiten gebruik; het pedaal is thans permanent gekoppeld.

Het instrument bevindt zich in een deplorabele staat. Dat het desniettegenstaande bruikbaar is voor de Eredienst, is de grote verdienste van de bij het onderzoek aanwezige Heer van Eck, die terstond heeft ontdekt, dat uitdroging tengevolge van de kerkverwarming het instrument onbruikbaar had gemaakt, voor een intensieve bevochtiging van de lucht binnen de orgelkast heeft gezorgd en tenslotte verschillende reparaties aan het instrument heeft uitgevoerd.

Zoals ons is medegedeeld, functioneert het orgel nu weer gedurende een tweetal jaren, hetgeen het vermoeden wettigt, dat – wanneer de omstandigheden ten aanzien van de relatieve vochtigheid van de lucht binnen de orgelkast zich niet wijzigen - niet voor een onmiddellijk uitvallen van het orgel behoeft te worden gevreesd. Het is echter evident, dat intensieve bevochtiging op den duur ook gevolgen zal hebben. Met name de oxydatie van metalen delen zal zeer worden versneld. Een ander aspect is, dat de bevochtiging van de houten delen (als bijv. de windlade) vrijwel uitsluitend aan de buitenkant plaatsvindt. Slechts wanneer het orgel wordt bespeeld, wordt een gedeelte van de cancellen in de lade enigszins bevochtigd omdat dan af en toe vochtige motorwind wordt ingelaten. (De windmachine zuigt lucht aan, welke uiteraard vochtig is, daar de bevochtigingsapparatuur zich in de onmiddellijke nabijheid van de windmachine bevindt). Deze eenzijdige bevochtiging heeft bezwaren, naar gebleken is uit onderzoekingen van een Zwitserse orgelmaker, die een systeem, waarbij juist de binnenzijden van de balg, kanalen en windladen worden bevochtigd, toepast.

In de toekomst zult U moeten overgaan tot ingrijpende maatregelen met betrekking tot Uw orgel. Een restauratie van het instrument, zoals het zich nu voordoet, achten wij niet verantwoord. Het pijpwerk – het voornaamste deel van het instrument - is niet van die kwaliteit, dat het een kostbare restauratie van de lade, mechaniek etc. wettigt. Wij tekenen hierbij aan, dat het niet betreft de kwaliteit van het materiaal, doch de behandeling, welke het pijpwerk heeft ondergaan, waardoor de artistieke kwaliteit zeer is geschaad. Het gaat om de vele diepe kernsteken en de expressions. Een enkel register, bijv. de Holpijp, maakt hierop een uitzondering.
Naar ons inzicht bent U uitsluitend gebaat met de bouw van een geheel nieuw orgel, waarbij – zoals algemeen te doen gebruikelijk is - bij de bouw rekening wordt gehouden met de omstandigheid, dat het instrument beïnvloed wordt door de kerkverwarming.

Er staan U twee wegen open:
  1. de bouw van een geheel nieuw orgel, waarbij het huidige instrument verdwijnt;

  2. de bouw van een nieuw orgel in de bestaande kas, waarbij nagegaan kan worden of er nog enig pijpwerk en de oude balgen bruikbaar zijn.


Hoewel het eerste voorstel aantrekkelijk is door het feit, dat – binnen het raam van financiële en ruimtelijke mogelijkheden - een orgel kan worden gebouwd van een omvang en dispositie, geheel volgens Uw wensen, menen wij toch te moeten adviseren het onder b. genoemde in ernstige overweging te nemen, daar dusdoende het aspect van de kerk niet behoeft te worden gewijzigd en U bovendien verzekerd blijft van een fraaie orgelkas.

Uiteraard zal het gebruik van de kas zekere beperkingen opleggen aan de dispositie, anderzijds is in de kas zoveel ruimte aanwezig, dat het mogelijk moet zijn er een orgel met een aantrekkelijke dispositie in onder te brengen.

Tenslotte achten wij het niet uitgesloten, dat de Overheid bereid zal zijn om een subsidie te verlenen in de kosten van restauratie van de kas en zelfs misschien ook iets bijdragen in de bouwkosten van een nieuw orgel, wanneer de kas weer overeenkomstig de oorspronkelijke bedoelingen van de bouwer wordt gebruikt .
Zulks zou aleer U een definitief besluit neemt door onze commissie of beter nog door een door U te benoemen adviseur voor U kunnen worden onderzocht.
Wat de benoeming van een adviseur aangaat merken wij het volgende op: het ligt voor de hand, dat zowel bij de bouw van een totaal nieuw orgel als van een adequate vulling van de aanwezige orgelkas, de bijstand van een ervaren adviseur onontbeerlijk is. In geval de Rijksoverheid participeert in de bouw en/of restauratiekosten, is dit zelfs een vereiste. Er zullen zich in beide gevallen trouwens vele moeilijkheden voordoen, o.a. ten aanzien van de grootte van het orgel i.v.m. de beschikbare ruimte enz.
Wij willen U daarom de namen noemen van een tweetal adviseurs, die ten volle voor hun taak berekend zijn en bewezen hebben moeilijke gevallen van nieuwbouw en restauratie tot een goed einde te kunnen brengen. Beide adviseurs zijn bovendien acceptabel voor de Rijksoverheid. Het zijn (in alfabetische volgorde) de Heren K. R. Bolt te Haarlem en W. R. Talsma te Amsterdam.
Voor de gebruikelijke gang van zaken mogen wij U wel verwijzen naar bijgevoegd (vervolg-) stencil over de werkwijze van onze commissie; U kunt er ook in lezen, dat U van de bijstand van onze commissie verzekerd kunt zijn. Gaarne zullen wij U met een hunner in contact brengen, waartoe wij Uw berichten met belangstelling tegemoet zien.
Desgewenst is op aanvrage te verkrijgen een model-contract als bedoeld in artikel 3.2 van de generale regeling inzake de wederzijdse plichten en rechten tussen kerkvoogdij en adviseur.
Wat betreft de keuze van een orgelmaker, die voor nieuwbouw in aanmerking komt, menen wij U te moeten adviseren zich hieromtrent te beraden met de door U te kiezen adviseur.

Zeer bepaald in geval de oude kas gehandhaafd blijft, dient de te kiezen orgelmaker een goed inzicht te hebben in de orgelbouw van het verleden en over een grote mate van piëteit te beschikken, opdat het nieuwe werk geheel in de stijl met de oude kas wordt uitgevoerd.

Wij delen U nog mede, dat Uw huidige orgel verzekerd dient te zijn op basis van vervangingswaarde, berekend naar de bouw van een nieuw instrument van gelijk aantal stemmen in de bestaande kas en wel voor een bedrag van f 60.000.-.

Te Uwen gerieve zenden wij een doorslag dezes rechtstreeks aan (de kerkvoogdijkamer van) het Provinciaal College van Toezicht, bij welk college U, conform ordinantie 18.10.4, een kostenberekening en voorstellen over de wijze waarop de kosten gefinancierd zullen worden, ter goedkeuring gelieve in te dienen.
Vertrouwend U van dienst te zijn geweest, verblijven wij
Hoogachtend
namens de Orgelcommissie der Ned. Hervormde Kerk:
S. C. de Waard – secretaris

De bovenstaande tekst spreekt voor zich.
De dispositie, zoals genoemd, wijkt, behalve de vervanging van de Vox Celeste door de Mixtuur, niet af van de oorspronkelijke.
We kunnen aannemen dat er aan de opzet van het orgel niet veel is gewijzigd behalve door het werk en de herintonatie van Schoutens, waarvan wel eens al die kernsteken kunnen zijn.
Op het ogenblik van het rapport bestonden waarschijnlijk nog twee van de vier originele spaanbalgen van de oudste vorm van het orgel, maar deze waren buiten gebruik gesteld ten gunste van de magazijnbalg en de elektrische windmachine uit 1922.
Het rapport van de orgelcommissie is voor de kerkvoogden aanleiding geworden om om te zien naar “iets anders”. Zij plaatsten daarom in het najaar van 1971 een advertentie in het kerkvoogdijblad en kregen reactie uit Nijmegen. Dit resulteerde in de aankoop van het Holtgräve-orgel dat nu op het achterbalkon staat. Maar hierover heb ik al een eerdere publicatie geschreven. Toen dit, in duidelijk zeer veel betere staat verkerende orgel in gebruik werd genomen op 9 maart 1972, werd de geschiedenis van het oude orgel, voor wat Jutphaas betreft afgesloten.


6. ORGANISTEN IN DE PERIODE 1919 – 1972.

Aangezien hierover geen geschreven stukken geraadpleegd zijn berusten de genoemden op mondelinge overdracht.
Allereerst de genoemde heer Van De Berg in 1938. Bijna zeker is hij een van de twee generaties Van De Bergen van de kwekerij tegenover de kerk, die organist zijn geweest.
Daarna speelden rond de komst van het “nieuwe” orgel de heren J. H. van Eck en C. W. Vedder.


7. DE REST VAN DE GESCHIEDENIS TOT HEDEN.

Het laatste deel van dit stuk is alleen maar treurig.
Een paar jaar mocht het oude orgel nog blijven staan in de Dorpskerk. De voornaamste reden was, dat de kast onder Monumentenbeheer stond en dus slechts met goedkeuring van Monumentenzorg verplaatst mocht worden.
Uiteindelijk werd een liefhebber gevonden in de Waalse Gemeente van Haarlem. Via de toenmalige organist aldaar en een in het leven geroepen stichting vertrok het orgel uit Jutphaas. De verhalen rond dit vertrek vermelden geen verkoopbedrag, maar wel de verplichting om het voorbalkon netjes achter te laten. Dit is ook geschied.
Bij navraag in Haarlem blijkt dat men na ruim 10 jaar er niet in geslaagd is om voldoende gelden bijeen te brengen om het orgel passend te restaureren en in een nevenruimte van de Waalse kerk te plaatsen.
Recentelijk kreeg ik een tip over iemand uit Utrecht, die probeert om de kast en binnenwerk te verkrijgen voor een kapel van de Pieterskerk aldaar. Bij navraag klopt dit, maar……
Tijdens de opslag, gedeeltelijk bij een orgelbouwer en gedeeltelijk bij de Waalse kerk te Haarlem, bleken onderdelen zoek te zijn geraakt, zodat het moeilijk zal zijn om weer een mooi geheel samen te stellen, maar misschien……..


8. NAWOORD.

Zoals ik al schreef: een treurige geschiedenis. De Hervormde kerk van Jutphaas verloor een zeer mooie en oude orgelkast en kreeg een leeg voorbalkon, waar verder niets mee te doen is.
Het positieve hier is dat men in het bezit kwam van een goed orgel van Holtgräve uit Deventer met een zeker zo interessante historie, maar dat wist men toen nog niet.
In Haarlem was men enthousiast maar dat kon niet in daden worden omgezet.
Misschien dat er in Utrecht voldoende initiatief en geld aanwezig is om het mooie kabinetorgel van weleer zijn oude aanschijn te geven.
Een treurig verhaal met misschien toch een happy end? Wel een verhaal dat kenmerkend is voor vele orgels, die verdwenen zijn of ondeskundig “omgebouwd” zijn in Nederland.
Foto 1.
Het interieur van de kerk met het oude orgel na de opknapbeurt van 1956.



pastedGraphic


Briefkaart.
Uitgegeven door:
Drukkerij, Boek- en Kantoorboekhandel
D. J. Manschot Foto 2.
Het oude orgel in het najaar van 1971.



pastedGraphic



foto: Wil Frericks Foto 3.
Het interieur van de kerk met het oude orgel in het najaar van 1971, genomen vanaf het toen nog lege achterbalkon.

pastedGraphic


Foto: Wil Frericks.
LITERATUURLIJST.

Het Nederlandse Huisorgel in de 17
de en 18de eeuw.
door dr. A.J. Gierveld.
Jutphaas …. Verleden tijd.
Historische Kring Nieuwegein.
Archief kerkvoogdij Jutphaas.
in het Utrechtsarchief.
Systematische Inventarisatie van Orgels in Nederland.
Stichting Orgelcentrum.
Maandblad “Het Orgel”.
Nederlandse Organisten Vereniging.
De orgelgeschiedenis van de stad Delft V.
Stichting tot Behoud van het Nederlandse Orgel.
Maandblad Oud – Utrecht.
55
e jaargang nr 7/8 juli/augustus.
Het orgel in de Dorpskerk te Nieuwegein – Noord.
Door A. Agterberg.


Nieuwegein, 20 mei 1987.
A. Agterberg,
Van Der Lecklaan 7,
3431 GC Nieuwegein
tel. 030-6038298.
TOEVOEGING.

pastedGraphic


Briefkaart.
Uitgegeven:
Drukkerij, Boek- en Kantoorboekhandel
D. J. Manschot


I.
In zijn boek over de Nederlandse huisorgels schrijft dr. Gierveld nog:
Helaas is de maker van het bovenvermelde orgel, dat voorheen in Jutphaas stond – het grootste specimen van dit type – (nog) niet bekend (cat. nr. 379). De kast is thans eigendom van de stichting “Voor en met Orgel” te Haarlem. Het kabinet, de manualen, de lessenaar en de registeropschriften zijn de povere resten van een vergane glorie. Wanneer ik de overgebleven registeropschriften combineer met de gegevens uit de advertentie in de Amsterdamse Courant van 1778, waarin het te koop wordt aangeboden, kom ik tot de volgende dispositie:

manuaal: positief:
Prestant 8’ (front) Holpijp 8’ (vermoedelijk)
Holpijp 8’ Fluit 4’
Quintadeen 8’ Octaaf 2’
Octaaf 4’ B/D Gemshoorn 2’
Viola di Gamba 4’ Quint 1 1/3’
Quint 3’ B Fagot 16’
Sesquialter II D Hobo 8’
Octaaf 2’ afsluiter
Mixtuur III B/D
Cornet III D voorts:
Fagot 16’ “half” tremulant
Dulciaan 8’ calcant
Voxhumana 8’ B/D pedaalkoppel (voor het aangehangen
pedaal)

De registeropschriften en de rijkdom aan tongwerken doen denken aan een
orgelbouwer van zuidelijke afkomst, die zich in Amsterdam verstigde.

Aldus Arend Jan Gierveld in zijn in 1977 uitgegeven boek. Als we zijn dispositie-veronderstelling vegelijken met het keuringsrapport uit 1818 slaat hij de plank niet ver mis.

II.
Naar aanleiding van mijn publicatie kreeg ik een brief van een student kunsthostorie, die een schouw bestudeerde uit een pand, ik dacht, aan de Herengracht in Amsterdam, die opgeslagen was in het Rijksmuseum. Deze was afkomstig uit een achterzaal van een, voor een doorbraak, afgebroken huis. In deze zaal zou het orgel van Jutphaas hebben gestaan en gebruikt zijn bij de samenkomst van een Hernhutter-gemeente aldaar.

III.
In 1799 was er een Broedergemeente in Amsterdam aan de Herengracht (RAU, EBG 436). Op 25 november 1774 wordt er gesproken over een nog niet voltooid instument.
Uit: De Zeister Broedergemeente 1746/ 1996.
Bijdrage tot de geschiedenis van de Hernhutters in Nederland
Uitgegeven door de Walburg Pers.


IV.
Op internet vond ik een inventaris van stukken in het Utrechtsarchief van de Evangelische Broedergemeenten in Nederland buiten Zeist. Hierin wordt ook de gemeente in Amsterdam behandeld. J. M. C. M. Siebers schrijft hierin:

Intussen was in 1761 een plan ontworpen tot financiering van de aankoop van een huis om als kerkzaal te worden ingericht. Hiervoor werd een bedrag 8 á 12.000 gulden noodzakelijk geacht. Ieder die daarvoor in aanmerking kwam verplichtte zich in de vorm van een schenking ineens, een jaarlijkse bijdrage of een garantiebedrag de onderneming te steunen. In oktober van het volgende jaar werd het huis Hinloopen in de Haarlemmer Houttuinen aangekocht, dat op 28 september 1763 als Gemeinhaus werd in gezegend. In 1792 werd een doelmatiger gebouw aan de Herengracht, het huis Tecum Habita, verworven, dat na te zijn verbouwd op 21 augustus 1799 werd ingewijd. Het huis Hinloopen bleef in bezit van de gemeente en werd verhuurd, o.a. aan het bestuur van de stadsarmenscholen.
Maar ondanks het verbeterde klimaat voor de Hernhutters in de kringen van de gereformeerde kerk en de toegenomen belangstelling voor het zendingswerk der broedergemeente sinds de oprichting van het Zeister Zendings Genootschap in 1793 zakte de Amsterdamse gemeente in onbetekenendheid weg. In 1806, toen zij nog 32 leden telde, vertrok de laatste predikant. Nog enige jaren wist zij haar bestaan te rekken, in geestelijke zaken bediend vanuit de moedergemeente te Zeist, tot zij in 1818 formeel werd opgeheven. Vanaf dan ressorteert Amsterdam onder de Haarlemse gemeente, waar de weinige overgebleven leden ook ter kerke gingen.

In het huis aan de Haarlemmer Houttuinen werd een orgel gebouwd door Hendrik Blötz in 1773 – 1775; volgens opgave van Siebers:
Stukken betreffende de bouw van een nieuw orgel door de orgelmaker Hendrik Blötz, 1773- 1775. 1 omslag
Volgens Gierveld: In 1774 zal hij (Blötz) een klein orgel met een enigszins merkwaardige dispositie bouwen voor de kerkzaal van de Broedergemeente in de Houttuinen te Amsterdam. Dit orgel van 4 stemmen was evenwel geen huisorgel, maar een “klein Kirchenorgel”.
Het orgel van Blötz komt, hoewel ook interessant, niet in aanmerking voor ons onderzoek. We moeten dus aannemen dat de Broedergemeente “het Jutphase orgel” aankoopt tussen 1792 en 1799 en dat plaatst in het gebouw aan de Herengracht “Tecum Habita”. Bij de opheffing van de Amsterdamse gemeente in 1818 is het orgel toen aan Jutphaas verkocht en die datum past natuurlijk erg goed.
Onduidelijk is of de Broedergemeente het orgel kocht naar aanleiding van de advertentie van 20 januari 1778 in de Amsterdamse Courant. Nader onderzoek van het Broedergemeente-archief is hiervoor nodig.


V.
De persoon van Jacob Fock, die bij de transactie naar Jutphaas betrokken is, is ook op internet te vinden. Hij is geboren op 15 september 1770 in Amsterdam en daar overleden op 21 november 1835. Op 16 september 1792 trouwt hij in Amsterdam met Cornelia Johanna Bondt. Als beroep wordt genoemd: Assuradeur en van 1814 – 1828 directeur van de Nederlandse Bank gevolgd door 1828 – 1835 president van de Nederlandse Bank. Van geloof is hij Mennoniet.
Het is nog niet duidelijk in welke functie hij het geld uit Jutphaas ontving, omdat in het stuk van Siebers ook veel Doopsgezinden als symphatisanten van de Broedergemeente worden genoemd.

VI.
Over de oorspronkelijke bouwer is dus nog steeds niets bekend.

Nieuwegein, 15 februari 2011.


Scherm­afbeelding 2025-02-08 om 17.46.09
advertentie 2

Het grootste bekende orgel dat in 1778 te Amsterdam te koop werd aangeboden en dat jarenlang in de Nederlandse Hervormde kerk te Jutphaas stond.
De advertentie, die hij vond in de Amsterdamse Courant nummer 9 van 20 januari 1778 luidt:
Uit de hand te koop een ongemeen fraai Huis- of Kerk- orgel, in zijn superbe Noteboome Wortelhoute Cabinet met gebooge Deuren en Snywerk, bestaande het binnenwerk in de volgende Registeren: als Prestant 8 vt., Holpijp 8 vt., Fluit 4 vt., Quintadeen 8 vt., Viool di Gambe 4 vt., Vox Humana 8 vt., Dulciaan 8 vt., Fagot 16 vt., Houbois 8 vt., Gemshoorn 2 vt., Octaaf 4 vt., Octaaf 2 vt., Cornet 3 sterk, Mixtuur 3 sterk, Quint 1 en 1 half vt, Sexquialter 2 sterk, Trembulant, Coppeling c., met twee Clavieren van uitgezogt Paerl D’ Amour en een apart Pedaal, ’t welk man ken aanhangen, zijnde de Registers meest gehalveert. nader onderrigting bij den Organist A. Munnikhuysen, op de Keizersgragt bij de Rheestraat, te Amst.

17-08-1756



Geachte mevrouw Bijlsma,

Hartelijk dank voor de laatste informatie. Ik heb een en ander doorgestuurd naar Onno Husslage, zoon van Wim Husslage.

Begin jaren negentig lagen er op de hoge zolder van de WK een aantal vierkante houten orgelpijpen. Ik weet niet of die ook maar iets met Jutphaas te maken hadden. Maar ik vind het vreemd dat ze zouden zijn verdwenen.

Met vriendelijke groeten,
Kees Rosenhart


17 maart 2025

Beste Hans Meijer en Kees Rosenhart, Vanmorgen heb ik wat speurwerk gedaan op de zolder van de Waalse kerk. Ik ben geen orgelpijpen tegengekomen maar wel diverse onderdelen van een orgel. Ik heb er wat foto's van gemaakt die misschien niet helemaal duidelijk zijn, want het is nogal donker. In ieder geval vond ik wel een pedaal. Of het allemaal bij het orgel van Jutphaas hoort, kan ik niet beoordelen maar daar lijkt het wel op. Maar daar hebben jullie misschien meer verstand van! Ik blijf graag op de hoogte, Hartelijke groet Michaëla Bijlsma

20250317_100458
20250317_100648
20250317_101024

20250317_101203
20250317_101302
20250317_101410
20250317_101448
20250317_101505

Geachte heer Meijer,

Via Henk Verboom kreeg ik uw mail-wisseling met hem doorgestuurd.
Ik zal mij eerst even voorstellen. Ik ben de schrijver van het stukje over het oude orgel, dat u reeds is toegestuurd. Ik had indertijd , ca. 1985, orgelles via de Nieuwegeinse muziekschool op het tegenwoordige orgel.
Ik heb van dat orgel toen de geschiedenis uitgezocht. Toen ik dit stukje publiceerde zei een oude Jutphaser tegen mij, je moet eens iets schrijven over dat oude orgel. Dat ging hem blijkbaar meer aan het hart. Ik ben toen naar het Utrechts archief geweest om het archief van de Hervormde kerk van Jutphaas door te spitten. Zo is dus het eerste deel ontstaan. Later ben ik benaderd door mensen van het Rijksmuseum en is er meer informatie boven tafel gekomen: de aanvulling.
Ik heb net even in mijn fotoarchief gezocht, maar heb alleen de bijgesloten foto's gevonden. Ik ben er mij van bewust dat de resolutie nogal laag is, maar ik denk dat twee exemplaren van het Utrechts archief komen en wel van de website, dus wellicht zijn de oorspronkelijke foto's daar op de Alexander Numankade voorhanden. Verder zijn er nog een aantal foto's van een onderzoek door het Rijksmuseum in een opslag van Flentrop over de resten van de kas van het orgel, waarbij mij de tranen in de ogen schieten.
Toen mijn vrouw en ik in mei 1973 in Jutphaas kwamen wonen stond het oude orgel nog boven de preekstoel wat later werd het gedemonteerd en ik heb toen nog even in de kerk gekeken. Wat mij toen al opviel was de nogal door o.a. houtworm aangetaste ornamenten.
Dat zijn de dingen die mij zo snel te binnen schieten en ik hoop dat dit nog wat verduidelijking geeft.

Met vriendelijke groeten,
Ad Agterberg.

Orgel_oostzijde_-_Nieuwegein_-_20121316_-_RCE Mei 1972

I-18a