Aan de Overtoom stonden aan het eind van de tweede helft van de 17e eeuw vier ros-kruitmolens namelijk de Kieft, de Rob of Prins van Oranje, 't Oorlogsschip en de Sollenberg.
In 1700 was de Kieft afgebroken, in 1709 brandde 't Oorlogsschip af, in 1739 werd de Rob/Prins van Oranje afgebroken. In 1758 ontstond er in de laatste kruitmolen de Sollenberg een enorme explosie en de molen brandde helemaal af.
Ruïne van de kruitfabriek Sollenburg na de ontploffing op 14 augustus 1758. Overblyfselen der Kruytmakerye Sollenburg aan de Overtoomse Weg by Amsterdam, gesprongen den 15 Aug. 1758. De afbeelding is gemaakt ten zuiden van de Overtoom, in het achterliggende land met boerenslootje (tegenwoordig is hier het Vondelpark), kijkend baar het noord-oosten. Dus vanaf de achterzijde van de aan de Overtoom gelegen percelen. In het midden en rechts van het midden zijn twee molens te zien die aan de Overtoom staan, en rechts-achter zijn de contouren van de stad Amsterdam te zien.
Het grondstuk van de Rob/Prins van Oranje werd in delen verkocht. Een deel ging naar katoendrukkerij ‘De Drie Braamen’ en een deel werd gekocht door zeilmaker Ary Blankers, een man met torenhoge ambities die aan zijn zeilmakerij niet genoeg had. Hij trad daarnaast als scheepsmakelaar op en bouwde in 1752 op het grondstuk aan de Overtoomseweg een houten schouwburg, die hij in 1753 aan een Frans gezelschap verhuurde. De schouwburg werd daarom bekend als de ‘Franse Schouwburg’ maar heette eigenlijk ‘Blankenburg’. In de nacht van 12 op 13 augustus 1754 brandde de schouwburg alweer af en werd niet herbouwd.
‘Franse Schouwburg’ maar heette eigenlijk ‘Blankenburg’
De Overtoomsevaart met in het verschiet de Luie Brug aan het begin van de Overtoom. Rechts de Franse Schouwburg, waar bezoekers met rijtuigen arriveren. De Franse Schouwburg was sinds 1752 gevestigd in huis Blankenburg aan Overtoom 295.
(1938) – D.J. Balvoort
De muziek bij dramatische vertooningen
Het Hondert Jaarige Jubilee van de Amsterdamsche Schouwburg, Geviert den 7. van Louw-Maand 1738’.
Hiermee beschouwde men de herdenking naar waarde gevierd, en kon de gewone gang van zaken weer voortgang vinden, voor zoolang het duurde.
1 Mei 1747 is de Schouwburg gesloten op bevel van Burgemeesteren; zij vermochten niet langer weerstand te bieden aan den drang, in die richting op hen uitgeoefend door den Kerkeraad, die reeds lang met groot misnoegen den gang van zaken in den Schouwburg had gadegeslagen. Bijna het geheele personeel werd ontslagen. Alleen de actrices en de acteurs werden op half traktement aangehouden, omdat men vreesde bij een eventueele heropening van den Schouwburg zonder spelers te zullen zitten. Bijna twee en een half jaar lang zijn de Amsterdammers toen van hun Schouwburg verstoken gebleven. 28 Sept. 1749 werd hij eindelijk weer geopend; het succes was dadelijk zeer groot: het stuk waarmede het seizoen werd ingeleid ‘Leeuwendaal hersteld door de vrede’ van Lukas Pater, werd niet minder dan 22 maal achtereen vertoond.
Waar het publiek blijk gaf zoo op het tooneel gesteld te zijn, is het geen wonder dat ook buitenlandsche troepen hun best deden vasten voet in Amsterdam te krijgen, hoewel de Overheid reeds in 1683 uitdrukkelijk verboden had voortaan vreemde troepen in den Schouwburg of op een andere plaats in de stad te laten spelen. In de jaren 1750-1752 zien wij zoowel Italiaansche, Spaansche als Fransche en later ook Vlaamsche en Duitsche troepen voorstellingen in Amsterdam geven, al sloegen zij hun tenten dan ook soms op aan den rand der gemeente om moeilijkheden met de Overheid te voorkomen. Zoo kwam er in het begin der 50er jaren een Italiaansche troep onder Giordani. Later kwamen Sante Lapis, Ferrari en Gurini met hun gezelschappen, maar van groot belang zijn hun voorstellingen voor ons muziekleven niet geweest. Omstreeks dienzelfden tijd gaf een Fransch gezelschap voorstellingen in een comediegebouw aan den Overtoomschen Weg, dat echter in 1754 door brand werd verwoest. Eenige jaren later - van 1758 tot 1761 - zijn in een theaterzaal, bekend onder den naam Blankenburg, in dezelfde buurt gelegen, operavoorstellingen georganiseerd door een zekeren Sieur Frédéric. Dat ook hij zijn opvoeringen spoedig heeft moeten staken, vindt waarschijnlijk zijn oorzaak in gebrek aan voldoende belangstelling. Inlichtingen over het repertoire van het gezelschap vinden wij in een bundel tekstboekjes getiteld ‘Théâtre d'Amsterdam, ou Recueil des Opéras Comiques, Données depuis peu par la Troupe du Sr. Frédéric,’ Amsterdam, 1763. Een greep hieruit doende, noemen wij: ‘La Veuve indécise’, Operacomique van Vade; ‘La Maréchal ferrant’, Operacomique van Philidor; en ‘Annette et Lubin, Comédie en un acte en vers, Mêlée d'Ariettes et de Vaudevilles, Par Madame Favart, et Mrxxx.’.
Het ging ook bij deze buitenlandsche gezelschappen niet altijd even vredelievend toe. Talrijk zijn de schandalen die er voorvielen; ze brachten dikwijls geheel Amsterdam in rep en roer. Zoo hadden de Regenten, niettegenstaande alle verbodsbepalingen en goede voornemens, den Schouwburg in 1761 verhuurd aan het Italiaansche operagezelschap van d'Amicis. Op een keer wenschte een der zangeressen, Mej. Davia, niet op een repetitie te verschijnen. De directeur maakte korte metten, hij hield haar gage in en liet haar rol door zijn dochter spelen; maar een kleinigheid had hij bij zijn machtsvertoon over het hoofd gezien: de vereerders van onze zangeres. Er was niet veel tijd voor noodig, hen op de hoogte te stellen van het gebeurde, en 's avonds kwamen zij in grooten getale op. Hun protest ging gepaard met zoo'n lawaai, dat de directeur niet anders kon doen dan het scherm laten zakken. Hij trachtte wel het publiek nog toe te spreken, maar de trouwe ridders gaven hem geen schijn van een kans. De tegenpartij stichtte in een poging, hem te hulp te komen, nog grootere verwarring. Ten slotte ontstond er zoo'n tumult, dat de zaal ontruimd moest worden, maar daarmee waren de gemoederen net in de goede stemming gekomen om de zaak verder uit te vechten. Een regen venijnige schotschriften viel uit de lucht, het eene heftig voor, het andere even heftig tegen; een tusschenweg bestond er natuurlijk niet. Zoo werd bijv. ‘Gramschap van Apollo, verwekt door 't schenden van zijn Tempel’ beantwoord door ‘Een Geesel 0f Roskam voor de.... blaadjes Gramschap van Apollo’ en zoo vervolgens, tot het psychologische moment gekomen was om den bij zulke gelegenheden gewoonlijk verschijnenden vredestichter zijn verzoeningsarbeid te doen verrichten. Zijn ‘Vredebazuin of Plichtschuldige Vermaning tot Eendragt’ herstelde de rust in de tooneelwereld.
Ondertusschen naderde 4 Januari 1763, 's middags vier uur, het tijdstip waarop er wederom groot feest in den Amsterdamschen Schouwburg zou zijn ter herdenking van het 125-jarig bestaan. Na de opvoering van Polieucte van Corneille, in de vertaling van Frans Ryk, volgde een divertissement van Lucas Pater ‘De Juichende Schouwburg’, met zang en dans. Evenals in het stuk van De Marre traden hier allegorische figuren op. De muziek ervoor was gecomponeerd door den toenmaligen orkestmeester van het Schouwburgorkest, Hendrik Chalon. Van hem weten wij overigens bitter weinig. Hij was de zoon van den schilder Louis Chalon en in 1738 eerste violist in het Schouwburgorkest. Na zijn aftreden als kapelmeester in 1772, heeft hij zich te Leiden gevestigd, waar hij in 1790 is overleden. Behalve voor het werk van Pater heeft hij ook nog de muziek geschreven bij een ballet ‘Medea en Jason’ van Le Roi. Het orkest dat onder zijn leiding stond, telde in 1765 slechts 14 muzikanten, wat er op wijst dat de taak van het orkest ook toen nog geen belangrijke kan geweest zijn. Het bepaalde zich in hoofdzaak tot het meewerken aan kluchten en balletten. De orkestmeester die gewoonlijk de muziek voor de liedjes in de kluchten moest samenstellen, componeerde ze wel eens zelf, maar ook wel ontleende hij ze aan andere componisten. Soms ook gaf de dichter zelf de deuntjes aan. Een vermakelijk voorbeeld hiervan vinden wij in een stuk van J. Nomsz, getiteld ‘Urbanus en Isabel’ dat in 1778 is vertoond. In het libretto, dat slechts 12 bladzijden groot is, zijn achtereenvolgens 25 bekende liedjes voorgeschreven, waarbij het de bedoeling was dat het orkest telkens een ervan zou spelen, op de handeling toepasselijk. Wanneer bijv. Urbanus om een aalmoes vraagt, speelt het orkest ‘Geef een aalmoes voor den blinden’. Op het woord kermis zet het orkest in ‘Jan koop me een Kermis’ en wanneer het woord ‘eend’ gesproken wordt, heft het orkest aan ‘Al de eentjes zwemmen in het water’. Het schoone lied ‘Hoe zoet is 't daar de Vriendschap woont’ ondersteunt Isabels' vriendschapsbetuigingen, en als zij tenslotte toch van Urbanus wegloopt en in haar vertwijfeling van sterven spreekt, eindigt het orkest de voorstelling met het populaire lied ‘Pier La La lag in de Kist’
Was dus de medewerking van het Schouwburgorkest in de treur- en blijspelen en kluchten niet van groote beteekenis, in de balletten was zijn rol belangrijker. Jammer genoeg zijn wij echter over de dansvertooningen zeer onvolledig ingelicht. De titels van de balletten als ‘De Toovenaar’, door den balletmeester Nieri vervaardigd en in 1761 opgevoerd, ‘Het Parijsche Masquerade-Ballet’ (1764) en ‘De Hoogduitsche Ossenhoeders’ (1765) worden wel vermeld, maar van de muziek die erbij gespeeld is, werden zelfs de componisten zelden of nooit genoemd. Merkwaardig is dat in die dagen in de balletten veel werd gezongen; men verwachtte daarom ook dat een balletdanseres tevens zangeres was. Het balletpersoneel bestond in den regel uit drie hoofdkrachten en ongeveer 20 figuranten; ook een aantal gewone tooneelspelers moesten meedansen. Uitgevoerd werden vooral de horlepijp, de klompendans, de matrozendans, de tambourijn en andere bekende dansen waaraan de muzieklitteratuur uit die dagen rijk is
1 Juni 1768 werd er weer eens een bijzondere voorstelling in den Schouwburg gegeven, ditmaal ter eere van het bezoek van den Stadhouder en zijn gemalin aan Amsterdam. Behalve de vorstelijke personen en gevolg woonden ook de leden van de Regeering, de Regenten en eenige andere genoodigden de voorstelling bij. Om te beginnen daalde Jan Punt in de gedaante van Apollo - den goddelijken beschermer van kunst en wetenschappen die het onheil van de menschen afweert - uit een wolk op het tóoneel neer om de hooge gasten in een toespraak welkom te heeten. Vervolgens werd het treurspel ‘Demophontes’ opgevoerd, gevolgd door het kluchtspel ‘den Huwelijken Staat’. Als naar gewoonte speelde de muziek tusschen de bedrijven, maar voor deze gelegenheid werden ook dansen uitgevoerd.
- De Fransche Schouwburg 1790
- Amstel 64-56. Op nummer 58 de Franse Schouwburg en rechts de ingang van de Halvemaansteeg.
- Titel
De Fransche Schouwburg 1790 - Beschrijving
Amstel 64-56. Op nummer 58 de Franse Schouwburg en rechts de ingang van de Halvemaansteeg. Techniek: ets, handgekleurd.
Deze keur (verordening) uit 1764 moest verkeerschaos van rijtuigen en wagens tegengaan bij het uitgaan van de Franse Komedie op de Overtoom. Overtreders stond een boete te wachten. De Overtoom lag toen buiten Amsterdam en viel onder Nieuwer-Amstel. Vandaar dat de keur is uitgevaardigd door de schout en het gerecht van Nieuwer-Amstel.
‘Sterk draven’
Op verkeersovertredingen stonden meestal kleine geldboetes. Bij de afgebeelde keur gaat het bijvoorbeeld om een paar gulden, die ten goede kwamen aan de schout, de aanbrenger en de armen. Ernstige aanrijdingen konden hogere boetes opleveren. Zo moest halverwege de achttiende eeuw de bestuurder van een paard en wagen vijftig gulden betalen en raakte hij zijn vervoermiddel kwijt. Door te ‘sterk draven’ had de man een kind ernstig verwond.
Schouwburg
Gezien de verkeersmaatregel was de Franse Komedie indertijd erg populair bij rijkere Amsterdammers, die zich een rijtuig konden veroorloven. Noodgedwongen was het theater echter buiten de stadspoorten langs de Overtoom gevestigd. Van het stadsbestuur had de Amsterdamse schouwburg namelijk het monopolie op openbare toneelvoorstellingen gekregen. Langs de Overtoom lagen meer theaters waar Franse, Italiaanse en Nederlandse reizende gezelschappen speelden.
Een greep uit het gespeelde repertoire, noemen wij:1758 ‘La Veuve indécise’, Operacomique van Vade; ‘La Maréchal ferrant’, Operacomique van Philidor; en ‘Annette et Lubin, Comédie en un acte en vers, Mêlée d'Ariettes et de Vaudevilles, Par Madame Favart, et Mrxxx.’.
Als we het boek van Japin volgen komt alleen in 1758 ‘La Veuve indécise’, in aanmerking:
LA VEUVE INDÉCISE
OPÉRA COMIQUE
PARODIE DE LA VEUVE COQUETTE.
1758.
PAR M. VADÉ.
Jean-Joseph Vadé
The son of Jacques Vadé, an innkeeper, Jean-Joseph went with his father to Paris in 1725. His studies suffered from his ebullient and lively character, and he could never learn Latin, but he knew how to correct the weakness of his education by reading the best authors on his own. At twenty, he obtained the position of controller of the vingtième (income tax) in Soissons, then in Laon, where he was noted for his wit and upbeat verve. In 1743, he left Laon to go to Rouen and became secretary of the Duke of Agenois for two years. Finally, he returned to Paris where his friends helped him find a new job in the office of the vingtième. It was around that time that he became known to the public for his effortless and graceful poems.
Occasionally a singer, Vadé participated in the singing society La Dominicale. He had a daughter, Marie Françoise Rose (c. 1756 – 1818), who played under the name Mademoiselle Vadé at the Comédie-Française in 1776 and 1777 and was succeeded the following year by Mademoiselle Mars.
He also had an illegitimate son, who married and became the father of the mother of the poet and goguettiere Élisa Fleury (1795–1862).
He died in July 1757 at age 37, following a painful operation.